Wij schrijven het jaar 1600, een mooi provinciestadje in Noord-Italië, net groot en belangrijk genoeg om in een imposante burcht een trotse vorst te herbergen. Hij omringde zich met prestigieuze zaken die zijn onweersproken macht nog wat meer glans gaven. Kunst was een mooi middel, het kostte wat, maar je kon ermee voor de dag komen.
Af en toe huurde hij een schilder in, om zichzelf, en vooruit maar, ook zijn vrouw te laten portretteren. Als hij dan naar de muur keek zag hij haar tenminste nog eens, want ja, zo’n politiek gestuurd huwelijk bracht verder weinig meer dan status en een beetje uitbreiding van de invloedssfeer.
Musici waren er permanent. Niet alleen waren zij er voor de hoogtijdagen, maar ook om wat vertier te brengen aan vooral de vrouwen, die dan mateloos aanpapten bij die gevoelige zieltjes die zo leuk de snaren konden raken. En dat gaf dan regelmatig behoorlijk wat onrust, er werden kinderen geboren zonder duidelijke afzender, er werden knetterende ruzies gemaakt. Uiteindelijk moest hij de weggejaagde of een kopje kleiner gemaakte musicus weer vervangen. Vermoeiend eigenlijk, maar er waren er een paar bij die wel verdomde goed waren.
Maar iets zat hem behoorlijk dwars. Waar was in hemelsnaam die vrouw gebleven?
(Foto: ©Jip Warmerdam)